Rutte wordt ondervraagd door de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening over zijn rol in de fraudebestrijding, zowel als premier en over zijn tijd als staatssecretaris. De parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening is ingesteld door de Tweede Kamer in reactie op de toeslagenaffaire.
Rutte had als staatssecretaris in 2004 een brief gestuurd aan alle gemeente waarin hij hen vroeg speciaal te kijken naar Nederlanders van Somalische afkomst. De rechtbank oordeelde later dat er sprake was van discriminatie en onbehoorlijk bestuur.
Rutte benadrukt richting de commissie dat een strengere aanpak van fraude in 2002 logisch was en zegt dat dit voortborduurde op beleid dat speelde ten tijde van de kabinetten Kok en Lubbers. Toen hij gevraagd werd welke cijfers hij indertijd kende over fraude zei Rutte opnieuw dat het vooral anekdotisch was.
Michiel van Nispen (SP) vraagt Rutte of hij ook bekend was met wetenschappelijk onderzoek over de omvang van fraude of de cijfers hierover. "Wetenschappelijk weet ik niet", is de reactie van Rutte. "Aanwijzingen maar geen precieze cijfers", concludeert Van Nispen.
Verder zegt Rutte dat een verschuiving in de fraudeaanpak waarbij dit meer bestuursrechtelijk in plaats van strafrechtelijk werd aangepakt niet ging om het krijgen van meer opbrengsten. Rutte stelt dat het te maken had met de belasting van de rechtspraak die toen speelde. Rutte ontkende ook dat zo hebben meegespeeld dat het bestuursorgaan op die manier meer invloed kreeg op de straf dan de onafhankelijke rechter.